GOUDSPRANKEND ALS UW OOGEN Goudsprankend als uw oogen gaan geen oogen open. Hun glans verblijdt den droeven tijd, rijk licht, die dubbel zonne zijt. Mijn hart begint te hopen van stonden aan, zoodra hun stralen staan en springen uit hun bogen. En wat ik voel en hoog verwacht, klaar oogen, helder zwieren, dat zal in blauwe pracht, vóor nacht, een leeuwerik tierelieren. 88 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.